Start
Redactie
Mijmeringen
Over de Beemster Bengel
Nieuwsarchief
Gastenboek
 
Middenbeemster, 10 augustus 2014    

De vakantie is bijna voorbij. Naast de Beemster Feestweek is er weinig gebeurd in de Beemster. Reden voor de redactie van www.beemsterbengel.nl eens in het inmiddels al weer 11 jaar oude archief te duiken en een stukje geschiedenis naar boven halen over onze beroemde historische streekgenoot Jan Adriaenszn Leeghwater.

Een eeuw geleden, werd ter gelegenheid van het 300 jaar bestaan van de Beemster in 1912 door drukkerij Jac.Krol een Gedenkboek uitgegeven, waarin onder meer één hoofdstuk gewijd aan de legendarische Leeghwater.

 
  Legende
Nog steeds wordt -weliswaar een beetje onterecht- het verhaal van de droogmaking opgehangen aan de molenmaker uit De Rijp, alsof hij in z'n eentje de Beemster heeft drooggemalen. Zelfs op scholen en TV wordt dit verhaal opgehangen.
Zo attenderen populaire 'vossenjachten' in de omgeving de deelnemers op het in 1936 geplaatste borstbeeld van Leeghwater, dat t.g.v. het 325 jaar bestaan van de Beemster voor Het Heerenhuis in Middenbeemster een plekje kreeg.
De toenmalige burgemeester van de Beemster, P.Kikkert, hield van decorum en pronkte in officieel kostuum.

De echte droogmakers waren de rijke heren van de VOC die er in 1610 wel wat zagen in een veelbelovende investering als de droogmaking van het meer Bamestra. Zij hadden beroemde tekenaars en landmeters in dienst.
Toch deed Leeghwater belangrijk werk te dopen en werd hij gewaardeerd tijdens de droogmaking.

Legendarisch is het verhaal over Leeghwater dat hij ter gelegenheid van het bezoek van de prinsen Maurits en Frederik Hendrik aan de net drooggevallen Beemster, aan tafel mocht bedienen.
In die tijd gold dat als een hele eer, zeker voor een Doopsgezinde, die niet tot de Staatskerk behoorde.

 

Onthulling borstbeeld Leeghwater in 2002 door wethouder Jan Oelen

In 2002 werd het borstbeeld van Leeghwater gerestaureerd en op 26 december door de toenmalige wethouder Jan Oelen onthuld.
Leeghwater werd zijn naam
Jan Adriaansz. werd in 1575 in de Rijp geboren. Zijn vader, Adriaan Symonsz. was timmerman en zijn grootvader, Symon Rutzn brouwer.
Jan Adriaensz trouwde met een vrouw uit Groot-Schermer en ze kregen drie zonen: Symon, Adriaan en Jan.
In 1605 nam Jan Adriaensz de naam Leeghwater aan.
Leeghwater bleef tot op hoge leeftijd helder van geest. Hij was een bereisd man, die tot op zeer hoge leeftijd heel Europa doorkruiste.
Hij schreef zijn Haarlemmermeerboek toen hij 69 was. In 1650 overleed hij op 75jarige leeftijd in Amsterdam.

Nalatenschap
Van Leeghwater zijn enkele tekeningen en voorwerpen bewaard gebleven:

  • een in 1638 vervaardigde pentekening, van een drijvende kan met opschrift: " Een Can die veel te-water gaet, Int eynd noch wel aen stucken slaet".
  • een lange stok met spitse metalen punt
  • een fraai gesneden Voorbeeld van een alidademessenschede;
  • Tot 1838 waren een oorspronkelijk Octrooi uit 1605 en een verguld-zilveren gedenkpenning, geslagen op de overwinningen van Frederik Hendrik nog in het bezit van zijn afstammelingen maar deze zijn helaas verloren geraakt. (een kopie van het octrooi is in 2004 opgedoken. Het berust bij het museum in De Rijp)
  • een koperen 'Alidade' (liniaaltje met vizieren) van een werktuig om hoeken te meten, met het jaartal 1619

Het voormalige Waterschap 'De Beemster' was in het bezit van de originele pentekening van een watermolen, waarop staat geschreven:

" Conterfeytinghe van Beemster-Molens alhier ghestelt op de cleyne voet-maet"

Wat Leeghwater in werkelijkheid deed
Op verzoek van Dirck Van Oss en de Hoofdingelanden, maakte Leeghwater aantekeningen, verrichtte peilingen en aan de hand daarvan berekende hij de capaciteit van de molens. Bij de droogmaking van de Beemsteer werd hij aangesteld als molenmaker en opzichter van de molenwerven. Zijn vindingrijke geest wist grote verbeteringen aan te brengen bij het zetten en stellen van de watermolens. Aan hem werd dan ook het oppertoezicht toevertrouwd.
Toen in verband met de omslag over de Bovenpolder, Middenpolder en Arenbergsche polder de molens moesten worden getaxeerd, werd ook dit aan Leeghwater opgedragen. Hij werd aanbevolen bij het droogmaken van onder meer de Purmer, de Wormer en de Schermer en van andere meren en moerassen.
Voor de droogmaking van de Beemster werd
Leeghwater werd zelfs zo gewaardeerd, dat de Hoofdingelanden/bedijkers hem in 1607 een extra beloning gaven.

"Ik heb in mijn tijdt gemaakt"...
"Ik heb in mijn tijdt gemaakt verscheiden soorten van molens, ook huizen en sluizen en verscheidene notabele stukken van kassen en schrijnwerken, alsmede veel verscheiden uurwerken in dorpen en steden; ook mede twee groote notabele speelwerken te Amsterdam, staande op den Wester- en Zuiderkerkstoren. Ik heb ook mede gemetseld aan 't nieuwe stadhuis te Amsterdam (het Paleis op de Dam) en aan de toren van de Nieuwe Kerk, alsmede aan de brug bij Jan Roodepoortstoren. Behalve dien heb ik nog verscheiden notabele handwerken gedaan in hout en steen, in koper, in ivoor en metaal, hetwelk te lang zou wezen, om alles te verhalen".

 
 

Belegering van 's Hertogenbosch
Bij de belegering van Den Bosch in 1629 werd Leeghwater ontboden bij de legeraanvoerder, prins Frederik Hendrik. Hij schrijft daarover het volgende:
"Het water uit het leger te malen en de watermolens bij Engelen weder gangbaar te maken, hetwelk ik met Gods hulp gedaan heb.
Het fabrijken en te ordineren om moerassen en meren te helpen droogmaken, door het ordineren van dijken, dammen, sluizen, kaaien, heulen, molens, molentochten, kolken, wateringen en andere affairen, al te zamen dienende tot zoodanige werken, gelijk in Holland bij vele lieden wel bekend is". (Frederik Hendrik kreeg door zijn vernieuwende ideeën over krijgskunde de titel 'Stedendwinger'. Leeghwater heeft wezenlijk bijgedragen aan zijn succes).

Het beleg van Den Bosch in 1620
 
"Hoe men de Haarlemmer- en Leidsche meer bedijken kan"
Een droogmaak Caerte ende voorbereijdinge tot het bedijcken ende droochmaken vande Harlemummer Meer omte vertoonen aende wijse voorsienige heeren dijckgraeff ende hemraden van Rijnlandt, dat die selve met goeden raet en daet de hant daer mede willen aenhouwen om 't gemene lants beste te soecken om dit groote heerlijcke werck eens bijder hant te neemen om te bedijcken ende met Godes hulpe tot goet landt te brengen ende profijt doen / Gedaen door Jan Adriaenszoon Leeghwater ingenieur ende molenmaker vande Rijp in Noort Hollant met naersticheijt ondersocht den grond gepeijlt, geboort als ook van de dieptens, gronden, en nuttigheid derzelven."
     

Het Haarlemmermeerboek
Leeghwater was de eerste, die beschreef hoe de Haarlemmermeer kon worden droog gemalen. Het boek omvatte het bedijken van het Meer en het droogmalen in molengangen met 160 windmolens vanwege de diepte van het water.
Dat men het niet altijd eens was met de plannen van Leeghwater, blijkt wel uit bezwaren die er tegen werden aangetekend. Het stoorde Leeghwater blijkbaar hevig, want in de vierde druk van het Haarlemmermeerboek noemt hij een tegenstander zelfs een warhoofd. Hoewel het boek vaak werd geraadpleegd, werd pas in 1851 de droogmaking van de Haarlemmermeer met behulp van stoomgemalen ter hand genomen. Als eerbetoon werd een van de stoomgemalen naar Leeghwater genoemd.

Onderwatertruc
Leeghwater bleek ook in staat om onder water allerlei kunstjes uit te halen. Met Pieter Pietersz, leraar bij de Doopsgezinden, gaf hij bij Den Haag, in tegenwoordigheid van Prins Maurits, Frederik Hendrik en vele edelen een welgeslaagde proef. Dit werd door Leeghwater in de Kleine Kronijcke als volgt genoteerd: (zijn tekst, hoewel in 17de eeuws Nederlands is makkelijk te lezen en wordt daarom hier onverkort overgenomen)

  • In 't jaar 1605, in 't laatste van April, zoo is daar een Wynkooper tot Alkmaar geweest, genaamt Dirck Thomasz, die met de Prince Mauritius zeer familiaar was, en verscheiden redenen met den Prince hadde, waarvan hij mede verhaalde, dat in Noord-Holland in de Rijp twee of drie jongelingen waren, die onder het water konden gaan, waarvan den Prince zeer begeerig was om 't zelve te zien; waarop den Wynkooper tot antwoord gaf: Ik zal de luiden verschrijven, dat zij bij zijne Vorstelijke Genade in den Hage zullen komen."
  • Ende alzoo door het schrijven zijn wij na den Hage gereist en zijn aldaar bij den Prince gekomen, die ons zeer vriendelijk groette en ons vraagde, of wij de luiden waren, die onder 't water konden gaan? waarop wij antwoordden: Ja, mijn Genadigen Heer"; waarop de Prince wederom zeide : "Hoe zoude men dat konnen weten, of men zoude dat moeten zien" ; waarop wij wederom antwoordden en zeiden : "Zoo het mijn Heer morgen belieft te zien, wij willen het alhier morgen in den Vijver wel doen"; waarop de Prince wederom zeide : "dat hij dat in den Vijver niet en begeerde; daar zouden wel duizent menschen bij komen; dat en zoude niet dienen."
  • Doen heeft de Prince een Valkenier bij hem ontboden, genaamt Henderik Evertszn., die met ons zoude gaan buiten den Hage, om een water te zoeken, daar 't bequaam was om de konst te doen, 't welke wij alzo gedaan hadden, welke water is een weinig buiten den Hage aan de linkerhand, in een Molentocht, als men naar Delft vaart.
  • Den eersten dach doen was't een storm ende heel kout weder, zo dat wij den Prince doen niet en spraken, maar den tweeden dach daaraan heeft den Prince ons een zeker uure gestelt als den maaltijt gedaan was na den middag, dat wij dan op de plaatze gereet zouden staan. waarbij dat de Prince ook tegen ons zeide: "Mannen, ik heb gisteren wel om u gedocht, ik en zonde niet gaarne hebben, dat gij een ziekte zoude halen om mijnent wille."
  • Alzo den tijt bestemt was, zoo zijn wij op de plaatze gegaan, ende gereet gestaan; doen is den Prince Mauritius, met zijn broeder Prins Henderik, met Graaf Willem van Vrieslant, met Graaf Ernst, ende meer andere groote Heeren en Edelluiden met de koetzen bij ons gekomen en daar alzo gelijk bij ons staande, doen zeide den Prince Mauritius: "Mannen, ik ben nu gereet, om te zien"; waarop ik Jan Adriaansz. Leeghwater met een goede couragie in 't water gesprongen ben, en zeide: »Adieu, mijn vroome Heeren"; ende ik was daar zo lange onder het water, dat den Prince Mauritius met d' andere Heeren wel vernoegt waren, en doen ik weder boven 't water quam, doen vraagde mij den Prince Mauritius: "Wat was dat geluit, dat ik hoorde?" waarop ik zeide: "Ik heb luide geroepen; heeft mijn Heer dat ook verstaan? Waarop de Prince zeide: "Ik meende, dat het het brullen van Prins Maurits een koe was."
  • Daarna is Pieter Pieterz. een van onze medemakkers, in 't water gesprongen een stuk weegs verscheiden, dewelke alzo lang onder het water was als ik, waarover Pieter Pietsz. met zijn vingeren een weinig boven 't water speelde; doen zeide Graaf Willem van Vrieslant: "Den kerel werd verzoepen; bij en kan hem niet langer holden."
  • Ende alzo Pieter Pietersz. mede op 't land komende, wij beide nog fris ende wel waren, zoo heeft den Prince Mauritius tegen ons gezeit: "Mannen, ik zie dat de konste goet is; gaat niet uit den Hage aleer ik u gesproken heb en gaat in een goede herberge en maakt goede cier," hetwelk wij alzo gedaan hebben, ende daarna zijn wij weder bij den Prince gekomen op het Hof, daar hij ons een vereeringe gegeven heeft, ende ook mede Octroy van onze konste, hetwelk ik nog tot dezen dag bewaart heb."

Kopie van het octrooi in Museum De RijpOctrooi
Wegens het succes in Den Haag werd het jaar daarop de proef in Amsterdam herhaald. Leeghwater bleef daarbij drie kwartier onder water, bespeelde de schalmei, zong psalmen, schreef op een papier en verrichtte meer verbazingwekkende dingen. De Staten Generaal verleende Leeghwater en zijn mede-uitvinders op

5 mei 1605 voor op deze wonderbaarlijke uitvinding een octrooi, dat gold voor tien jaar. Op namaak stond de straf van twee honderd gulden. (voor wie kennis wil nemen van de inhoud van het octrooi is hieronder de tekst overgenomen, red.) .

De Staten-Generaal der Vereenichde Nederlanden,
Allen den ghenen die desen jegenwoordige sullen sien of te hooren lesen, saluyt. Doen te weeten, dat wij ontfangen hebben de supplicatie, aen ons gepresenteert bij Pieter Pietersz., Jan Adriaansz. ende Willem Pietersz, alle woonende in de Rype, inhoudende hoe dat sy supplianten geïnventeertende bij Zijne Princelycke Excellentie geprobeert hebben, seker waterconste, soo om onder 't water te gaen, staen, sitten, liggen, eeten ende drincken, lesen ende scrijven, singen ende spreken.
Verenigde Nederlanden, kaart van BlaauwVoorts om eenige bruggen ende sluysen te repareren, cabels onder schepen die gesoncken zijn, vast te maken, om die uyten gront te winden,item om peerlen ende andere costelycke goederen op ten gront te soucken, mitsgaders om eenige missiven ofte brieven heymelyck onder 't water te dragen ende brengen, boven dien zyn Asem bequamelyck te mogen halen, 't zij oft het diep is een, twee, vijff, ses offe meer vademen, verzoeckende ende biddende oitmoedelyck (nademael zij beducht zyn, dat men haerlieder inventie soude namaecken), dat Wy hen souden willen verleenen onse openen brieven van Octroy, om de voorsz. heure Inventie voor eenige jaren alleene in de Vereenichde Provincien te mogen maken, met verboth van deselve na te maken, in geenerlye wyse, int geheel ofte ten deele, bij verbeurte van sulcke nagemaecte Inventie, ende daerenboven van seekere groote Penen, bij ons daertoe te ordonneren.


Model van Middeleeuwse duikersklok   Duikerklok?
Vreemd genoeg werd later nooit gebruik van het octrooi gemaakt. Misschien hebben de uitvinders het geheim in het graf meegenomen, want het is altijd onbekend gebleven hoe ze dit huzarenstukje hebben kunnen uitvoeren.
Uit het verhaal van Leeghwater zou men kunnen opmaken, dat hij en zijn makkers geen toestel bij zich hadden, maar vermoed wordt, dat in het geheim een duikerklok werd geplaatst.
Toch blijft de vraag blijft hoe Pieter Pietersz. 'met zijn vingeren een weinig boven 't water kon spelen? En hoe zijn ze er onder water ingekropen?'
Duikerklok van Cornelis Drebbel
Mogelijk kan de uitvinding van een duikerklok door Cornelis Drebbel (1621) er ook iets mee te maken hebben.
Diens bekendste uitvinding is de onderzeeër. Hij werkte enige tijd in Londen voor de Royal Navy en bouwde daar een aantal van deze vaartuigen; ieder volgend model wat groter dan diens voorganger. In 1620 voeren daarin 16 man een uur of drie onder het water van de Theems.
Er was een stelsel van snorkelbuizen voor de luchttoevoer, maar Drebbel had ook een (al)chemische oplossing voor het ademprobleem bedacht. Een van zijn andere uitvindingen was namelijk de ontleding van salpeter (een nitraat, meestal van kalium) bij verhitting. Daarbij komt een gas vrij dat Drebbel gewoon 'lucht' noemde, maar waar twee eeuwen later een andere naam aan gegeven zou worden: zuurstof.

Europese vermaardheid
De naam Leeghwater met betrekking tot waterbouwkundige projecten kreeg zo'n bekende klank, dat hij in 1628 door de Hertog van Epernon te Bordeaux (Frankrijk) werd ontboden. Deze wilde door hem geadviseeerd worden over het droogmaken van een moeras in de buurt van deze stad.
Ook uit Brussel kwam een verzoek van Aartshertog Albertus om te helpen bij het droogmaken van moerassen in Vlaanderen. In 1630 verbleef hij zes weken in de buurt van Metz als adviseur en in 1626 was hij in Holsteyn

Als schrijver heeft Leeghwater eveneens naam gemaakt. Niet om de letterkundige waarde van zijn geschriften, maar meer om de inhoud, waaruit een groot bouwkundig inzicht sprak.Hoewel uit zijn schrijfstijl blijkt, dat hij van eenvoudige afkomst was, bleek hij in staat zich uit te drukken in het Frans, Duits en Latijn.
Hij schreef onder meer de volgende boeken

Op het veld van eer heeft Leeghwater geen roem verworven. In de Raadzaal heeft zijn stem niet weerklonken. Vandaar dat hij minder algemeen bekend is, dan hij verdient. Maar in het lage polderland zal zijn naam blijven voortleven en hij verdient onder de grote Nederlanders uit de 17de eeuw zeker niet de minste plaats.

Slot Purmersteijn waar de plannen voor de droogmaking van de Beemster werden besproken en de verdeling van de drooggevallen gronden plaats had.